Door: Twan van Lieshout
Op 1 juni tekende zich een meerderheid in het Spaanse parlement af voor een motie van wantrouwen tegen de Spaanse rechts-conservatieve regering van Mariano Rajoy. Zijn tegenkandidaat, Pedro Sánchez van de sociaaldemocratische PSOE, kan direct als nieuwe premier aan de slag.
De laatste dagen was het erop of eronder voor de sociaaldemocraten. Sánchez kondigde op 25 mei aan met een motie van wantrouwen te komen, maar wist nog niet of hij hier voldoende steun voor had.
Het grote onderhandelingsspel was begonnen met de veroordeling van enkele kopstukken van de rechts-conservatieve regeringspartij Partido Popular (PP) in de zaak-Gürtel wegens corruptie. Aangezien de regering al langer steunt op een minderheid en slechts gedoogd werd, was dit het sein voor de sociaaldemocratische PSOE om met een motie van wantrouwen te komen. In een speech riep leider Pedro Sánchez vrijdag 25 mei op de democratie te herstellen en vrij te maken corruptie.
Daarbij voegde Sánchez dat hij zelf de nieuwe regeringsleider wil worden, een tijdlang socialistische politiek wil voeren om vervolgens nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Sánchez is vaag gebleven over de datum van die verkiezingen, wat hem op kritiek is komen te staan, en de steun voor deze nieuwe eventuele regering direct verzwakte.
Dit merkwaardige pakket is het gevolg van de Spaans grondwet: er kan niet zomaar een regering uit het ambt gezet worden als een parlementaire meerderheid een motie van wantrouwen steunt. Spanje kent een ‘positieve motie van wantrouwen’, waarbij er een meerderheid moet zijn voor een nieuwe regeringsploeg, die nieuw beleid gaat voeren.
Dit zorgde voor een extra probleem. Sánchez had op zich het moment goed gekozen: zijn links-radicale rivalen bij Podemos hebben net onder vuur gelegen omdat Podemos-voorman Pablo Iglesias bij zijn linkse achterban in opspraak raakte vanwege het aanschaffen van een datsja in het Madrileens buitengebied. Podemos wilde de rechtse regering hoe dan ook weg hebben, en gaf haar steun al snel aan de motie van de PSOE.
De andere grote partij, het rechts-liberale Ciudadanos, heeft de strijd tegen corruptie als speerpunt en kon de PP moeilijk in het zadel houden. Bovendien staat ze al een tijdje in de peilingen boven haar rechtse concurrent PP, en had dus ook veel te winnen. Alle reden voor een gezamenlijke motie van wantrouwen, zou je dus zeggen. Het probleem is dat Ciudadanos dan akkoord moest gaan met een sociaaldemocratische regering onder Pedro Sánchez, iets wat ze slechter uit kwam dan simpelweg nieuwe verkiezingen. Vandaar dat Ciudadanos alleen iets zag in een nieuwe regering met slechts één programmapunt: het uitschrijven van nieuwe verkiezingen onder een regeringsleider zonder politieke ambities. Daar paste de PSOE voor en ging op zoek naar andere partners.
Die werden gevonden in allerlei kleine Catalaanse en Baskische fracties. Maar daar zat direct een belemmering. De Catalaanse fracties willen hun steun het liefste verbinden aan eisen rondom de Catalaanse onafhankelijkheidsstrijd en de daarvoor in de cel zittende Catalaanse leiders. De PSOE heeft de onafhankelijkheidsstrijd van de Catalanen niet gesteund en wil nu niet opzichtig naar hun steun hengelen, te meer omdat dit bij grote delen van het Spaanse electoraat zeer slecht valt. Onduidelijk is of er nu grote toezeggingen zijn gedaan aan de Catalanen.
Verder waren er voor de zo gewenste meerderheid nog parlementariërs over uit Baskenland. Deze gedoogden de PP-regering en hadden de laatste tijd juist grote toezeggingen binnengehaald. Maar op donderdagmiddag gingen ze om nadat Sánchez aangaf deze toezeggingen in stand te houden, en steunden ze alsnog de motie van wantrouwen. Voor premier Rajoy het signaal om vanaf toen maar weg te blijven uit het parlement. Op zijn lege stoel stond enkel een tas, waarover al snel veel grappen de ronde deden over wie nu werkelijk Spanje regeert.
Vrijdag 1 juni was de daadwerkelijke stemming, en bleek dat Pedro Sánchez zijn meerderheid achter zich heeft gekregen. Hij kan nu een nieuwe ministersploeg samen stellen, die direct aan het werk kan. Niet alleen heeft de PSOE nieuw sociaal beleid, het ‘herstellen van de democratie’ en spoedige verkiezingen beloofd, ook hangen de donkere wolken van Catalaanse onafhankelijkheidsstrijd al direct boven Sánchez’ hoofd. Podemos eist nu dat ze ook deel van deze regering uit mag maken.
Voor de PSOE en Sánchez dus een kans en een risico: als hij als premier weet te overtuigen, dan kan de PSOE zowel weer de dominante partij op links worden, als dat ze centrumkiezers van het populaire Ciudadanos kunnen losweken. Het kan dan een linkse Spaanse wederopstanding worden. Als Sánchez zijn bonte stoet aan partijen niet op één lijn weet te krijgen, niet duidelijk het linkse verschil kan laten zien ten opzichte van de vorige PP-regering, of verstrikt raakt in een Catalaans debacle, dan kan zijn premierschap echter evengoed van korte duur blijken te zijn.